Daar sta je dan, tenen net over de rand. 3 meter boven het wateroppervlakte.
De plank wiebelt een beetje op en neer. Zonlicht schittert op het water en verblindt je een klein beetje. Je ogen zijn daarom wat samengeknepen. Je billen ook, want alles in je roept: ‘NEEEEE, NIET DOEN! Het is te hoog, dit is eng.’ In je hoofd zit een ander stemmetje dat zegt: ‘Dit kan jij wel, spring maar’.
En intussen sta jij daar maar. Als verlamd. Hoofd en lijf zijn in een spannend duel gewikkeld. ‘Spring!’ ‘Nee! Niet doen!’ ‘Spriiiinnnggggg.’ ‘NEEEEEEEEE.’
Achter je staan intussen andere mensen die ook van de duikplank af willen. En vanaf de grond zie je ook steeds meer ogen op je gericht. Die druk van achteren en vanaf de kant helpt niet. Je trekt je tenen langzaam terug van de rand. En nu?
Herken jij (bij jezelf of je kind) dat hoofd en lijf niet altijd op 1 lijn zitten? Dat je met je ratio alles kunt verklaren, uitleggen, moed in praten of kalmeren. Maar dat je lijf toch echt iets anders zegt. Die zit in een stressreactie: ‘Het is hier niet pluis’. ‘Wegwezen hier’ of juist ‘Verlam’.
Weer even terug naar de duikplank.
De duikplank wiebelt omdat je net je tenen iets hebt teruggetrokken. Het gevecht heeft grootse vormen aangenomen. Wie gaat er winnen? Als je hoofd wint, spring je, met het risico dat je verkeerd op het water terecht komt en pijn hebt omdat je armen en benen door de stress als een malle gaan draaien?
Of je lijf? Dan loop je voorzichtig achteruit over de duikplank, naar de trap en langs alle mensen naar beneden. Terwijl je hoofd roept ‘loser’, ‘angsthaas’.
Hoe fijn zou het zijn als hoofd en lijf het wel eens zijn met elkaar? Dat het geen strijd is, maar dat je hoofd zegt: ‘Ok lijf, je hebt gelijk, dit is best spannend. Laten we het over een tijdje nog eens proberen.’
Of dat je lijf zegt: ‘Hé hoofd, ik vind dit retespannend, maar als jij zegt dat ik het kan, dan geloof ik jou. Ik houd mijn armen en benen stil en dan spring ik recht omlaag.’
In het eerste geval loop je met je hoofd rechtop langs de andere mensen de trap af. ‘Tja, ik vond het toch wel eng. Later als ik groter ben, ga ik het nog eens proberen.’
In het tweede geval spring je netjes en rustig van de plank, en land je met gestrekte teentjes in het water. Geen centje pijn.
Veel kinderen (en volwassenen) die ik behandel herkennen deze strijd als ik daarover vertel. Daarbij wordt het hoofd, de ratio, gevoed door mensen om hen heen. ‘Dit kan jij wel’, of ‘dit is niet zo eng, probeer maar’. De onderwerpen? Dat kan variëren van stress voor toetsen, tot angst voor dieren, op de voorgrond durven treden (bij ‘iets relatiefs kleins’ als je vinger opsteken in de klas, maar ook bij spreekbeurten). En zo fijn dat ik deze kinderen mag laten ervaren, voelen, dat welke optie het ook wordt, het allebei ok is. Geen verliezers, alleen maar winnaars. Ik zie ze dan ook groeien in mijn traject, zelfverzekerder worden, zich meer durven laten zien. En dat, dat is waar ik het voor doe!